Januari
1 januari
1. Draagt nieuwjaarsdag een sneeuwwit kleed, dan wordt de zomer zeker heet.
2. Met Nieuwjaar lengt de dag, zoveel een haantje kraaien mag.
3. Al wat komt voor Nieuwjaarsdag is nog geen winterslag.
4. Valt op 1 januari sneeuw, die in negen dagen niet verdwijnt, dan ligt hij negen weken naar het schijnt.
5. Schijnt de zon op Nieuwjaar, dan wordt het een goed appeljaar.
6. Nieuwjaarsnacht rein en klaar, beduidt een vruchtbaar jaar.
7. Krijgt men op Nieuwjaarsmorgen de zon, dan belooft dit veel appelen, en schijnt ze na den middag, dan veel peren.
8. Zonneschijn op Nieuwjaarsdag betekent dat je veel appelen verwachten mag.
9. Als Nieuwjaarsnacht is stil en klaar, beduidt dit vast een heel goed jaar.
10. De dagen lengen op Nieuwjaar een vlooiensprong, op Driekoningen (6 januari) een hertensprong,
op St. Sebastiaan(20 januari) een vol uur.
11. De eerste dag van het jaar lengt een luizenwentel, de tweede dag een vlooiensprong.
12. De dagen langen te Nieuwjare tijd, dat de haan over een baaltje springt.
13. Als Nieuwjaarsnacht is stil en klaar, beduidt dit vast een steengoed jaar.
2 januari
1. Wie op St. Genoveva (2 januari) snoeit, zijn boomgaard overmatig bloeit.
2. Zoals het weer met Sint Markaar (2 januari), zo wordt september duf en klaar.
3. Als ik januari was, deed ik de ketel boven het vuur bevriezen.
3 januari
1. Als de kat in januari in de zon ligt, ligt ze in februari achter de kachel.
2. De eerste dagen altegaar, bepalen de rest van het gaar.
3. Als de muggen in januari dansen, dan wordt de boer bedelaar.
4 januari
1. Als de dagen lengen, begint de winter te strengen.
2. De dagen van Nieuwjaar tot Dertiendag zijn gelingd, binst dat 'n hond over 'n richel springt.
Betekenis: De dagen van Nieuwjaar tot de dertiende dag na Kerstmis zijn met elkaar verbonden, in de zin dat ze steeds een beetje langer duren. Vergelijkbaar met de duur van het springen van een hondje over een richeltje.
3. Vriest het in de elfde nacht, zes weken vorst wordt er dan verwacht.
Betekenis: Als vriest de elfde nacht na Kerstmis, vriest het zes weken.
5 januari
1. De vorst van kou en ijs die houdt van looien. Hij heeft zijn hermelijnen vacht op het veld en weg gespreid. Zo toont hij mens en land zijn macht, hij zal nog lang niet dooien.
2. Draagt januari een sneeuwwit kleed, wordt de zomer zeer heet.
3. Geeft januari een sneeuwtapijt, dan zijn we de winter snel kwijt.
6 januari
1. Als het vriest op Driekoningen (6 januari), dan vriest het dertien weken lang.